Ik liep laatst zomaar tegen een vuistregel aan, een variant op de welbekende regel dat in het “Hollandse profiel” de invloedslengte van een ingreep te schatten is als 2 à 3, waarin ook wel bekend staat als spreidingslengte (Vuistregel 15 in Maas, 1996). In het algemeen zal in vrij afwaterende gebieden de regel voor het Hollandse profiel daar nog wel opgaan in het winterhalfjaar, maar als in het voorjaar de verdamping op gang komt zakt het water al gauw beneden het stuwpeil. Door het wegvallen van de dempende werking van oppervlaktewater breidt de invloed van een ingreep zich geleidelijk steeds verder uit, totdat de herfst aanbreekt en de sloten en andere ontwateringsmiddelen weer beginnen af te voeren. In dergelijke situaties is het zinvol om de invloed van een ingreep te definiëren als de invloed op de GLG (de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand), want die wordt gemiddeld genomen aan het einde van het groeiseizoen bereikt. De GLG speelt een belangrijke rol in het beoordelen van schade, hetzij aan cultuurgewas, hetzij aan natuur, dus het is relevant om vuistregels daaraan te koppelen